
Pompidou
Christophe Vekeman leest Claire-Louise Bennett
kunst & cultuur
vr 3 jun. - 8:00

De Britse schrijfster Claire-Louise Bennett, die haar geboortejaar niet met de wereld delen wil maar in 2015 in een interview te kennen gaf ‘in de dertig’ te zijn, heeft met Kassa 19 een boek geschreven dat alom bejubeld wordt en dus de indruk geeft erg bijzonder te zijn.
En dat is in elk geval ten dele waar, in die zin dat Bennett een opmerkelijk talent heeft voor bepaald niet-alledaagse observaties of veronderstellingen: ‘Als we een boek openslaan gaan onze ogen bijna altijd naar de linkerbladzij. (…) We kijken altijd allereerst op de rechterbladzij. Eerst de rechterbladzij, precies. Maar de woorden op de rechterbladzij lijken altijd veel te dichtbij. Te dicht bij elkaar en te dicht bij ons gezicht. De woorden op de rechterbladzij maken ons echt merkwaardig bewust van ons gezicht. Is het ons gezicht? Is het dat? Nou? (…) We kijken neer op de rechterbladzij en op naar de linkerbladzij. Eigenlijk wel. En we lezen de linkerbladzij bijna altijd veel langzamer dan de rechter. Er lijkt meer tijd te zijn op de linkerbladzij. Ja. Ja. Ja echt.’
Ik citeer de passage, aan te treffen op de derde (rechter)bladzijde van de roman, zo uitvoerig omdat ze meteen ook een voorbeeld biedt van de nerveuze, soms ook enerverende, maar in elk geval nooit vrijblijvende, steevast compromisloze stijl van de schrijfster. Een schrijfster die, zoals veel van haar collega’s een writer’s writer worden genoemd, zou kunnen worden omschreven als een reader’s writer, zeker als je daarbij denkt aan het soort lezer voor wie het lezen van fictie iets van een religie heeft.
Het aantal namen van schrijvers en titels van romans dat in Kassa 19 voorbijkomt, grenst dan ook aan (of overstijgt zelfs) het aantal keren dat op 220 willekeurige pagina’s van de Bijbel het woord ‘Heer’ valt aan te treffen, zonder overigens dat aangaande die boeken en schrijvers doorgaans boeiende zaken worden verteld – ze worden in de eerste plaats verméld.
Over haar eigen eerste stappen op de weg naar het schrijverschap weet Bennett interessanter te pennen, bijvoorbeeld wanneer ze verhaalt hoe ooit een leraar ongevraagd een in haar oefenschrift opgetekende prozatekst las en vervolgens vroeg of ze nog meer had geschreven: ‘Hij was ergens geweest waar hij niet had mogen zijn, en hij wilde er opnieuw naar toe – zo klonk het voor mij.’
Dat klinkt voor mij persoonlijk eigenlijk niet onverdeeld positief, maar: ‘Het was een heel mooi moment.’ Ze begint meer verhalen voor hem op papier te zetten en geniet van het feit dat zij op die manier op haar beurt terechtkomt op verboden terrein. Als ze zich voorstelt waar de man die verhalen van haar tot zich pleegt te nemen, luidt het: ‘Ik was bij hem. Ik had het gedaan, ik was een grens over gegaan. Ik was ergens waar ik niet hoorde te zijn.’
Het verbodene oefent sowieso een grote aantrekkingskracht uit op de schrijfster, die soms de perverserige, decadente oversensitiviteit van Hertog Des Esseintes lijkt na te streven en er in elk geval geenszins voor terugschrikt zichzelf voor het oog van de lezer op hoogst gedreven wijze binnenstebuiten te keren: als jonge vrouw, zo wil zij gezegd hebben, plaste ze af en toe in bad, ‘wat me net zoiets leek als koffie drinken die gezet was met water waarin eieren waren gekookt’, en dat in het licht afwijkende haar identiteit schuilt, blijkt voorts uit haar liefde voor haar eigen menstruatiebloed.
Bennett overstijgt probleemloos het klassieke, in zoveel romans en films verwerkte trauma van het ‘doorlekken’ waarmee de eerste bloeding in het leven van een meisje gepaard gaat door ons de informatie te verschaffen dat ze daarna maar bloed blééf morsen, 27 jaar lang ondertussen. Tegenwoordig lijkt het plezier in kwestie weliswaar ietwat afgenomen te zijn, maar: ‘Er was een tijd toen ik ergens in de twintig was dat ik een wellustige bevrediging putte uit overal bloed lopen druipen.’
Kassa 19 is zowel baldadig als kwetsbaar van toon.
Kassa 19 is een doelbewust chaotisch, zeer associatief gestructureerd autobiografisch boek dat zowel baldadig als kwetsbaar van toon is, en de belangwekkendste passages, die mij het meest wisten te raken, zijn die waarin de schrijfster wraak neemt op voormalige vriendjes van haar, zoals op de geesteszieke zak die toen zij op een middag hun kamer betrad bij wijze van thuiskomstgeschenk had gezorgd voor ‘een berg verscheurd papier midden op de vloer’ – zijnde de restanten van een manuscript waaraan zij werkte.
‘Mijn vriend vond het leuk dat ik schrijfster was, maar hij vond het helemaal niet leuk dat ik schreef.’ Ook goeie, geestige passages zijn die waarin ze zich bijvoorbeeld de verveling herinnert als er weer eens iemand kwam te zeggen, terwijl zij een sigaret opstak, dat Camel de KKK financierde. Maar naar Passa Porta, waar Claire-Louise Bennett te gast is, ga ik toch maar niet deze avond.
Al had ik haar wel willen vragen hoe zij erbij komt om Edgar Allen Poe, wiens geboortedatum wél bekend is en die meer dan 170 jaar geleden op amper 40-jarige leeftijd overleed, een ‘oude witte man’ te noemen.
Christophe Vekeman
Kassa 19 van Claire-Louise Bennett is verschenen bij Koppernik
Uit het Engels vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer