Pompidou
Christophe Vekeman leest David Foenkinos
kunst & cultuur
wo 15 dec. - 4:33

In zijn nieuwe boek Een duik in een vijver in de regen wijst George Saunders erop dat Tsjechov, Toergenjev, Tolstoi en Gogol verbonden zijn door wat hij noemt ‘het radicaalste idee van allemaal’, namelijk het uitgangspunt dat ieder mens aandacht verdient.
Radicaal, echter, als het dan moge zijn, het betreft hier óók een idee dat door een hele hoop volk gedeeld wordt, afgaand tenminste op wat elke schrijver aan de toog met grote regelmaat te horen krijgt: ‘Over míjn leven zou je eens een boek moeten schrijven…’
En kijk, dat laatste is precies wat de Franse, in 1974 geboren schrijver David Foenkinos zegt te hebben gedaan met De familie Martin. Op het moment dat hij tijdens zijn poging om een zoveelste nieuwe fictieve roman bij elkaar te pennen diende vast te stellen dat zijn fantasie hem in de steek liet, en dat zijn personages hem stierlijk verveelden, kwam hij immers tot het besluit dat gelijk welk waargebeurd verhaal hem meer zou interesseren dan wat hij op dat moment bezig was te verzinnen. Elk écht leven scheen hem aantrekkelijker toe, plots, dan fictie. Wat deed hij dus? Hij ging de straat op en maakte met zichzelf de afspraak dat de eerste persoon die hij tegen het lijf liep de hoofdfiguur zou worden van zijn nieuwe, geheel en al waarheidsgetrouwe, biografische, niet-verzonnen roman.

Die eerste persoon blijkt de bejaarde Madeleine Tricot te zijn, en omdat daar nu eenmaal niets aan te doen valt, want afspraak is afspraak, kan hij alleen maar het beste hopen wat haar kwaliteit als personage aangaat. Wat godlof nogal lijkt mee te vallen. Madeleine is weduwe en moeder van twee dochters, de naar Amerika verkaste Stéphanie en Valérie die om de hoek woont, wat haar algauw de volgende woorden in de mond geeft: ‘De een zie ik nooit en de ander iets te vaak.’
Foenkinos toont zich, al blijft het voorlopig bang afwachten, hierdoor in elk geval redelijk gerustgesteld: ‘Hoewel dat niet echt om te lachen was, leek het me een goede zaak dat mijn hoofdpersoon enige humor en zelfspot had.’
Als daarna blijkt dat Madeleine nog als naaister bij Karl Lagerfeld gewerkt heeft, is dat zelfs des te beter nieuws, en slaat de evaluatiebalans nog meer door in haar voordeel: ‘Lagerfeld had alles in zich om een opwindend achtergrondpersonage te zijn.’
En wanneer hij daarbovenop van Valérie te horen krijgt dat haar moeder aan een lichte, vroege vorm van Alzheimer lijdt, begint hij zich zelfs – schaamteloos opportunistisch – zonder meer in de wolken te wanen: ‘het kon prachtig zijn om te schrijven over een afbrokkelend geheugen, ik kon lege pagina’s en gemankeerde hoofdstukken invoegen.’
Helaas voor de geestdriftige, handenwrijvende schrijver is het ook juist deze ziekte van Madeleine, aan wie overigens niets te merken valt, die aanvankelijk roet in het eten dreigt te gooien, daar Valérie het literaire project in kwestie te belastend zegt te vinden om volledig alleen door haar langzaamaan kwetsbaar wordende moeder te worden gedragen.
Haar tegenvoorstel: zelf een personage worden in het boek, samen met haar moeder, maar ook samen met haar echtgenoot Patrick en haar tienerkinderen Jérémie en Lola. Het is het begin van een – als het ware – ‘zichzelf schrijvende’ roman over bittere huwelijksproblemen, vergeefse, lang voorbije liefdes, pesterijen op een verzekeringskantoor en personages die al snel hun uiterste best gaan doen om hun verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van de roman waarin zij de belangrijkste rollen vervullen.
Want als de vijfenveertigjarige Valérie zich na een lunch met de schrijver hardop voorneemt om na al die tijd haar man te verlaten, neemt ze die abrupte beslissing dan niet deels om de roman beter te maken? En als Madeleine er plots met alle geweld achter wenst te komen waarom de liefde van haar leven haar eertijds gedumpt heeft, terwijl ze toch zo gelukkig waren samen, is ze dan niet al dan niet bewust bezig een plottwist te organiseren?
De schrijver kan niet anders dan het te vermoeden, wellicht mede omdat hij ook zelf niet ontsnapt aan de neiging zijn personages in de mate van het mogelijke te regisseren, met als hoogtepunt in dezen de scène waarin hij Valérie allerlei complimenten voorzegt die bestemd zijn voor de critici die later zijn roman zullen bespreken…
Als Valérie zich na een lunch met de schrijver voorneemt om haar man te verlaten, neemt ze die abrupte beslissing dan niet deels om de roman beter te maken?
Dit klinkt allemaal behoorlijk ‘meta-achtig’, natuurlijk, maar de aanpak van Foenkinos blijkt wonderwel te werken: de familie Martin komt in dit boek waarachtig tot leven voor de lezer, met als gevolg dat lezen en meeleven in dit geval synoniem worden van elkaar. Dat het boek bovendien suggereert dat je moet leven als een personage om boven jezelf te kunnen uitstijgen, valt alleen maar toe te juichen.
‘Iedere persoon die je in een boek stopt wordt romanesk,’ stellen wij samen met de schrijver vast. Je leven wordt waardevoller en avontuurlijker, met andere woorden, als je de kunst verstaat om bij momenten jezelf als een personage te bekijken.
En zo is dit boek dat louter tot stand is gekomen bij de gratie van de werkelijkheid op de keper beschouwd een regelrechte ode aan de literatuur – en dus aan de fictie.
Christophe Vekeman
De familie Martin van David Foenkinos is verschenen bij Borgerhoff & Lamberigts