
Pompidou
Christophe Vekeman leest Ismail Kadare
kunst & cultuur
do 9 dec. - 5:33

Zesentachtig jaren telt hij, Ismail Kadare, de bekendste schrijver van Albanië, die weliswaar sinds 1990 soms voltijds en soms deeltijds in Parijs woonachtig is. En zoals dat gaat met de bekendste schrijvers van hun land schreef Kadare heel wat boeken, maar het is zijn debuut uit 1963 dat vandaag in een licht herziene oude vertaling een herdruk beleeft in de reeks ‘Kritische Klassieken’ van uitgeverij Schokland.
Nu, een kritisch boek kan De generaal van het dode leger inderdaad worden genoemd, met name ten aanzien van het Albanese volk zelf.
‘Een atavistisch instinct zet hen aan tot oorlog. Hun natuur vraagt erom, eist het. In vredestijd versuffen de Albanezen, ze dutten in als slangen in de winter. Pas in de strijd komt al hun vitaliteit naar boven,’ aldus vernemen wij bijvoorbeeld in deze roman, die kortom bepaald niet denken doet aan een politiek correcte toeristische brochure, zeg maar. De inwoners van Albanië heten ‘ruw en angstwekkend’ te zijn, ze gaan ‘tragisch gekleed’, zingen ‘naargeestige liederen’ en ga zo maar verder.

De hoofdfiguur van het boek, de generaal uit de titel, is trouwens helemaal geen Albanees, maar wel een Italiaan die twintig jaar na Wereldoorlog II in het gezelschap van een sikkeneurige priester naar Albanië afreist teneinde daar per houweel de stoffelijke resten van zijn eertijds gevallen landgenoten uit de modder op te graven en naar hun vaderland terug te brengen – ‘Alle schepselen Gods moeten rusten in de bodem die hen geboren heeft zien worden’.
Behalve ‘een heilige taak’, echter, een ‘edele opdracht’ en ‘een gewijde taak’, is het in meerdere betekenissen van het woord waarlijk uitputtend werk, mede door de herfstige weersomstandigheden. ‘Hij had juist altijd gemeend,’ staat er, ‘dat zijn opdracht alleen bij slecht weer volvoerd zou kunnen worden’, en het moet gezegd dat de generaal in dezen op zijn wenken bediend wordt, want tussen de eerste zin (‘Regen en natte sneeuw vielen op de vreemde aarde’) en de laatste (‘De wind blies aan één stuk door’) valt er geen streepje zon te bekennen.
Ook niet – het mag inmiddels duidelijk zijn – figuurlijk gesproken. Het opgraven van de lichamen, die geïdentificeerd worden aan de hand van hun lengte en hun gebit, maar vooral dankzij een becijferd medaillon van de maagd Maria om hun hals, gaat gepaard met besmettingsgevaar, en tot overmaat van ramp krijgen de generaal, de priester en hun graafploeg te maken met provocaties en tegenkantingen van die vermaledijde Albanese bevolking. ‘Dit is het lot van onze vijanden,’ zo staat op zeker ogenblik in houtskool te lezen op zo’n begraafplaats die op het punt staat onder handen te worden genomen.
Een leuk boek valt De generaal van het dode leger, dit verslag van ‘een tocht door de duisternis van de dood’, bijgevolg bepaald niet te noemen – maar is het desondanks de moeite van het lezen waard?
Een leuk boek valt dit bepaald niet te noemen.
Wat opvalt is de laconieke, licht groteske toon die Kadare aanslaat in deze roman, die enerzijds realistisch aandoet, maar tezelfdertijd iets toneelmatigs heeft. ‘Maar ik praat weer als een toneelpersonage, nietwaar?’ vraagt ergens iemand – het is een terechte vraag, die dus bevestigend dient beantwoord te worden.
Waarom Kadare voor deze aanpak kiest, wordt eerlijk gezegd niet echt duidelijk, tenzij hij op die manier wil uitdrukken dat de naakte, koude, natte werkelijkheid te zwaar is voor de personages (en voor de lezer?) om te dragen. Wie weet moeten ook de schaarse pogingen tot humor, zoals wanneer een eenarmige luitenant te kennen geeft ergens zijn hand niet voor in het vuur te willen steken, in deze context worden gezien.
De hoogtepunten in het boek zijn de passages waarin tijdelijk gebroken wordt met het eigenlijke verhaal, zoals het lange fragment uit het dagboek van een gesneuvelde, of het noodlottig eindigend relaas over een bordeel dat ooit plotseling oprees in een dorpje dat daar helemaal niet om had gevraagd. Ook de kwestie of de priester al dan niet te doen heeft met een mooie jonge weduwe in badpak – de generaal vraagt het zich af – zorgt voor een beetje licht in de helse, eindeloos aanslepende donkerte.
Maar deze enkele pikante krenten maken de pap niet minder modderig of smakelijker, en afdaling in dit ‘rijk van het calcium’ blijft dan ook beter voorbehouden aan mensen die zichzelf met trots als ‘sinister’ omschrijven.
Christophe Vekeman
De generaal van het dode leger van Ismail Kadare is verschenen bij Schokland