Pompidou
Christophe Vekeman leest Mona Hovring
kunst & cultuur
vr 24 jun. - 9:34

Omdat Venus op de dag dat ik werd geboren een alpenviooltje passeerde is de welluidende titel van de bekendste, in 2018 verschenen roman van de nu vijftigjarige Noorse Mona Hovring, die niet enkel proza schrijft maar ook verschillende dichtbundels op haar naam heeft staan.
In romanvorm debuteerde zij in 2004, en het is dat boek dat nu in het Nederlands vertaald is als Iets wat helpt. Op de voorflap zien wij een jonge en een wat oudere vrouw in badpak en getooid met zonnebrillen gelukzalig zitten glimlachen op een strand, dus veel zomerser kan een boek maar moeilijk ogen, maar dan begin je te lezen en krijg je reeds bij de eerste zinnen eens te meer bevestigd dat het leven niet alléén maar zorgeloze zonnepret te bieden heeft:
‘Op mijn negende leerde ik zwemmen. Mijn moeder leerde het me in een droom, nadat ze al was overleden.’ Even later komen wij er bovendien achter dat moeder niet zomaar is overleden, maar de zee is in gelopen ‘met een grote steen in haar handen’.
Laura, zoals de ik-figuur heet, bleef daarop achter met haar door een en ander vrijwel geheel met verstomming geslagen vader, een visser die uit hoofde van zijn beroep op zijn beurt soms dagenlang door de zee wordt opgeslokt, en met haar drie jaar oudere broertje Magnus.
En zo begint een bildungsroman die met grote vaart verhaalt hoe Laura vervolgens opgroeit en als het ware tracht haar moeder tot leven te brengen – of haar misschien wel in leven te houden – door haar te zoeken in de persoon van oudere vrouwen die zij ontmoet. Dat is op zich niet erg bijzonder of zeldzaam, natuurlijk, ware het niet dat Mona Hovring deze zoektocht laat samenvallen met de ontluiking van Laura’s seksualiteit en op die manier een roman heeft geschreven die zich enerzijds laat lezen met het gemak waarmee een vis zich door het water pleegt te begeven, maar die anderzijds behoorlijk complex en gedurfd moet heten en daarenboven qua constructie dermate vernuftig in elkaar gestoken is dat hij zowaar soms doet denken aan Bezonken rood van Jeroen Brouwers.
Waar moeder bijvoorbeeld eertijds in zee is verdwenen, daar lijkt Laura haar later mutatis mutandis terug te vinden in een zwembad, waar de moeder van een Marie geheten vriendinnetje haar elke week mee naartoe neemt. Dat Maries moeder zich tot identificatie met Laura’s moeder leent, bleek voordien al uit het voorstel van Marie om de gescheiden vrouw in kwestie, haar moeder dus, aan Laura’s vader te koppelen, maar als gezegd spelen er verwarrend genoeg ook andere dingen.
Het zwembad is immers een sterk erotisch geladen plaats: wanneer een man zich uit het water trekt, ziet Laura hoe zijn zwembroek een moment lang afzakt, en Maries moeder houdt er kennelijk van te flirten met de man aan het loket bij wie de toegangstickets moeten worden gekocht. En daar blijft het niet bij, want als Maries moeder Laura na afloop van het zwemmen onder de douche inzeept, brengt dat een onmiskenbaar lijfelijk welbehagen bij het meisje teweeg: ‘toen ik ’s avonds in bed lag, voelde ik haar handen nog steeds op mijn lichaam’…
Iets wat helpt zit zo knap in elkaar dat je het gerust twee of drie keer vlak achter elkaar kunt lezen.
Op zeker ogenblik, echter, laat ook Maries moeder Laura achter, ze gaat haar nieuwe vriend achterna en verhuist, en bijgevolg richten Laura’s emotionele én lichamelijke verlangens zich van de weeromstuit op de elegante eigenaresse van de nieuwe kapsalon, die met haar sportauto in het dorp arriveert op dezelfde dag als waarop Maries moeder met haar wagen het dorp is uitgereden.
Dat Laura’s moeder, Maries moeder en Vivian, zoals de kapster heet, in de beleving van Laura allen bijna spiegelversies van elkaar zijn, blijkt uit de nadruk die zij als vertelster legt op hun opvallend grote borsten (in tegenstelling tot de hare, die alleen maar ‘snoezig’ zijn), maar ook uit bijvoorbeeld de lange haren van Laura, waar haar eigen moeder dol op was, maar waaromtrent zij eveneens Maries moeder heeft moeten beloven ze nooit te laten knippen en die Vivian, wanneer Laura besluit haar kapsel tóch te laten inkorten, vastberaden wéígert grondig onder handen te nemen.
Na dat eerste kappersbezoek ziet Laura zichzelf weerspiegeld in een etalageraam, waarop zij in haar eigen beeltenis eensklaps haar moeder meent te ontwaren en van de consternatie wegduizelt. Net op tijd vangt iemand haar op: ‘daar stond Vivian met haar arm om mijn middel’.
Het is de opmaat naar een passionele nacht die Vivian en Laura beleven in een hotel, dat zich natuurlijk ook weer in de buurt van water bevindt: ‘Na een uur rijden wees Vivian Koller naar een groot, wit, houten gebouw op een landtong. Vanaf de weg zag het eruit alsof het in zee dreef.’
Iets wat helpt is een roman van amper 143 pagina’s, maar zit zo knap in elkaar dat je hem gerust, in een poging hem volledig te doorgronden, twee of drie keer vlak achter elkaar kunt lezen. Op die manier is dit nooit kabbelende, bruisende boek alsnog erg geschikt om met je mee te nemen aan het begin van wat een lange, eindeloze, zonovergoten stranddag belooft te worden.
Christophe Vekeman
Iets wat helpt van Mona Hovring is verschenen bij Oevers
Uit het Noors vertaald door Liesbeth Huijer