
Revolusi
Revolusi - Aflevering 4
blijf verwonderd!
wo 19 mei - 8:50

Meteen na de Proklamasi van 17 augustus nemen de nationalistische leiders een reeks zwaarwichtige besluiten. Op 18 augustus neemt hun Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid van Indonesië de grondwet aan die ze al in de Japanse tijd hadden voorbereid: de Republik Indonesia zal een unitaire republiek worden, geen federatie van eilanden met eigen bevoegdheden, maar een vanuit Jakarta centraal bestuurd land met een sterk presidentieel karakter – eigenlijk niet zo heel verschillend van het koloniale model. Ook het grondgebied nemen ze over. Soekarno en Hatta worden onmiddellijk tot president en vicepresident gekozen. Op 31 augustus is er een eerste regering.
Het commando voor de demobilisatie van Indonesië is inmiddels in handen van Lord Mountbatten. Een Brits inlichtingenrapport verwachtte dat de Indonesiërs ‘de terugkeer van de Nederlanders zouden verwelkomen (...) behalve een kleine minderheid die materieel geprofiteerd had onder de Japanners’. Maar de realiteit is helemaal anders. Telkens wanneer Mountbatten soldaten aan land brengt, reageren de pemoeda’s met woede, en vooral met geweld. In hun ogen dienen die interventies niet alleen om Japanners en geïnterneerden te evacueren, maar ook om Nederlanders weer aan land te brengen. Daarin hebben ze volkomen gelijk: Met de Britten komt ook de nica aan wal. De nica, dat staat voor Netherlands Indies Civil Administration.
Op 19 september vindt een grote pemoeda-demonstratie plaats in Jakarta. Meer dan 200.000 jongeren uit de volksbuurten trekken naar het centrum van de stad om hun onvrede over de Britse troepenlandingen te laten blijken. Bij Soekarno wekt het initiatief ergernis en voorzichtigheid. In eerste instantie had hij de bijeenkomst verboden, maar wanneer de massa’s toch toestromen laat zich overhalen tot een korte, sussende toespraak. De Japanse troepen staan stand‑by met mitrailleurs en tanks. Vervolgens heeft een Nederlander het stompzinnige idee om boven op het Oranje Hotel, het modernistische luxehotel van de stad, voor het eerst weer de Nederlandse driekleur te laten wapperen. De vlag, duidelijk zichtbaar tot in alle uithoeken van de stad, werkt op de jongeren als een rode lap op een stier. Het is het startsein voor een escalatie van geweld.
Eind september deelt Mountbatten aan de Nederlanders een onherroepelijk regeringsbesluit mee: de Japanners ontwapenen en de kampen bevrijden, dat zullen de Britten nog wel doen, maar heel Indonesië bevrijden in afwachting van de terugkeer van het Nederlandse bestuur zit er onder deze omstandigheden niet meer in. Hij zal zich beperken tot enkele key areas. En om de zaak nog erger te maken dringt Mountbatten aan op Nederlandse besprekingen met Soekarno. Nederland ontploft. Ook al relativeerde Mountbatten later zijn uitspraken, ze kwamen de facto neer op een erkenning van de regering‑Soekarno.
In oktober 45 landen de Britten in Jakarta. 4000 soldaten gaan aan land. De pemoedas reageren opstandig. Wie wel blij is met hun komst, zijn de Europese bewoners in de burgerkampen. Eindelijk verlossing na drie jaar ellende! In het kielzog van de Engelsen keren ook opnieuw Nederlanders naar Jakarta terug. En niet de minste: admiraal Helfrich, baas van de marine, luitenant‑generaal Van Oyen, opperbevelhebber van het knil, en zelfs luitenant‑gouverneur‑generaal Van Mook, de numero uno van het Nederlandse bestuur. In de weken daarna landen nog eens zeven knil‑compagnieën. Dat zet zoveel kwaad bloed bij de revolutionaire jongeren dat ze hun woede koelen op alles wat Europees lijkt : Nederlanders, Indische Nederlanders, Britten en alle soldaten die aan hun zijde strijden. Er wordt geroofd, geplunderd en gemoord. De pemoeda’s lopen rond met een rode band in hun haar dragen bamboesperen en schreeuwen “Bersiap!”’ Die strijdkreet – Indonesisch voor ‘geef acht!’ – wordt in Nederland nog steeds gebruikt om de tijd van de onlusten mee aan te geven, de zogenoemde Bersiap. De Indische Nederlanders zijn alweer de meest getroffen groep. Te donker in de koloniale tijd om voor ‘echte’ Nederlanders door te gaan, te licht in de Japanse tijd om als ‘echte’ Aziaten te gelden en te Europees tijdens de revolusi om gespaard te blijven. Qua moedwillig sadisme overtreffen de pemoedas dikwijls hun Japanse leermeesters. Hele gezinnen werden gemarteld en uitgemoord. Soekarno laat alle Indische Nederlanders onderbrengen in kampen om hen te beschermen tegen de pemoeda’s.
Soekarno beseft dat het wangedrag van de pemoeda’s negatief afstraalt op de nieuwe staat die hij net heeft gesticht. Op de radio roept hij op tot kalmte om de Britten hun humanitaire werk te laten doen. Maar wanneer honderden jongelui een wapendepot van de Japanners bestormen en daarbij een enorme buit maken, neemt de revolusi een beslissende wending.
Op 25 oktober gaan de Britten ook aan land in Surabaya. De havenstad is inmiddels tot de tanden toe bewapend. De Britse commandant Mallaby zet in op ongewapend overleg met de Republikeinse autoriteiten en verzekert hun dat hij enkel komt om Japanse soldaten en Europese geïnterneerden te evacueren. Dat wordt tandenknarsend toegestaan. Maar de volgende dag dwarrelen er pamfletten over de stad waarin de bevolking wordt opgeroepen hun wapens neer te leggen en ze bij de Britten in te leveren. Een regelrechte provocatie. Op 28 oktober vallen duizenden jongeren tegelijkertijd alle Britse posten in de stad aan. Binnen de eerste tien minuten verliezen 11 Britse officieren en 44 soldaten het leven. Een Brits konvooi dat honderden geïnterneerden, allemaal Nederlandse vrouwen en kinderen, van kamp Gubeng naar de haven van Surabaya moet begeleiden wordt onderweg aangevallen: er vallen 100 doden. Een dag later komt Soekarno met het vliegtuig in Surabaya aan. Op 30 oktober weet hij zijn strijdkrachten tot bedaren te brengen en een staakt‑ het‑vuren af te dwingen. Maar vijf uur na de ondertekening van het akkoord wordt brigadier Mallaby vermoord op de achterbank van een auto. En dan gaat alles los.
Van 10 tot 29 november duurt de Battle of Surabaya, drie weken van regelrechte oorlogvoering in de op één na grootste stad van Indonesië, precies datgene wat Mountbatten had willen vermijden.
Enkele honderden Britse manschappen laten het leven, tegenover naar schatting 15.000 mensen aan Indonesische zijde. Zo’n 200.000 inwoners slaan op de vlucht.
Nederland besluit om een eigen grootschalige troepenmacht te sturen, maar voor het zover is, moet er eerst een akkoord met de Republiek gesloten worden, vindt Mountbatten. Ondertussen was er in de regering van Soekarno veel veranderd. Terwijl hij in oktober 1945 van enkele dagen verlof genoot, had vicepresident Hatta enkele drastische besluiten genomen om het land te democratiseren. De knip, de centrale adviesraad van de president, werd uitgebouwd tot een volwaardig wetgevend parlement met 137 leden. Nog steeds werden die niet gekozen – de eerste vrije verkiezingen vonden pas tien jaar later plaats, in 1955 – maar de eerste politieke partij‑ en waren al wel aan het ontstaan. Het sterk presidentiële regime werd daardoor meer parlementair. En Hatta ging nog verder: Soetan Sjahrir, zijn oude collega uit het pi‑bestuur in Leiden, benoemde hij tot kabinetsformateur. Sjahrir, die al die tijd de kat uit de boom had gekeken, koos voor democratische mensen die niet bezoedeld waren door sa‑ menwerking met Japan. Hijzelf kreeg de drie zwaarste posten: Binnen‑ landse Zaken, Buitenlandse Zaken en het premierschap. Met zijn 36 jaar was hij de jongste eerste minister ter wereld. Het aantreden van de regering‑Sjahrir was voor Soekarno niet ideaal – hij verloor macht ten voordele van de premier – maar hij zag er wel het voordeel van in: het kon de internationale erkenning van Indo‑ nesia alleen maar bevorderen. Door diens principiële anti‑Japanse en antifascistische houding lag Sjahrir als onderhandelaar veel beter dan hij. Hij had bovendien in Leiden gestudeerd, was met een Nederlandse getrouwd en hield van de Europese cultuur, dat hielp vast ook.
Sjahrir staat nu voor een aartsmoeilijke taak: schipperen tussen de oudere nationalisten, jonge revolutionairen en de internationale spelers. Met zijn schotschrift Perjuangan kita (Onze strijd), dat hij bij wijze van regeringsverklaring publiceert, keert hij zich zowel tegen de oudere nationalisten als tegen de jonge revolutionairen. Ook het geweld van de pemoeda’s laakt hij. Wat wel in zijn voordeel speelt is dat in Nederland de stemming eindelijk omslaat. In november opperde ze de gedachte dat Indonesië eventueel zelfstandig zou kunnen worden voor interne aangelegenheden.
In december, na de Battle of Surabaya, dacht men voor het eerst aan onafhankelijkheid voor Java, dat als onderdeel van een Indonesische federatie deel zou blijven uitmaken van het koninkrijk.
Maar eerst wil de Nederlandse regering een eigen grootschalige troepemacht op de been brengen. Met de beschikbare knil‑troepen en oorlogsvrijwilligers alleen zou het niet lukken. Naast de beroepssoldaten waren er grote cohorten dienstplichtigen nodig. In de loop van 1946 worden daarom maar liefst 95.000 jongeren in Nederland opgeroepen, van wie meer dan driekwart ‘tropengeschikt’ wordt bevonden. Er is echter één onoverkomelijk probleem: artikel 192 van de Nederlandse Grondwet stelt dat Nederlandse soldaten ‘niet dan met hunne toestemming’ naar de kolonies mochten worden gestuurd. In allerijl wordt de wet aangepast – men beroept zich op het noodrecht. De publieke opinie in Nederland is zeer verdeeld. Een enquête in juli 1946 brengt aan het licht dat slechts 50 procent van de mannen en 36 procent van de vrouwen het met de troepenzending eens zijn. De Amsterdamse hoogleraar Wim Wertheim, socioloog en lid van de Vereniging Nederland‑Indonesië, overhandigt aan regering en parlement een petitie met maar liefst 230.000 handtekeningen die oproept tot een vreedzame oplossing. Bij de eerste inschepingen van de soldaten, moet men vaststellen dat er massaal gedeserteerd wordt.
Ondertussen worden de onderhandelingen met de Republiek voortgezet. De gesprekken waren begonnen door luitenant‑gouverneur‑generaal Van Mook. In november 1945 had de Nederlandse regering hem nog willen ontslaan omdat hij met de baarlijke duivel Soekarno had gesproken, maar na de hevige strijd op Oost‑ en Midden‑Java komen ze in februari tot het inzicht dat het recht op zelfbeschikking, een grondbeginsel van het Atlantisch Handvest, ook in Indonesië erkend moest worden. Die belangrijke koerswijziging stemt Mountbatten tevreden en hij besluit in maart 1946 de Nederlandse bataljons met oorlogsvrijwilligers in Indonesië toe te laten (die hij veiligheidshalve tot dan toe in Malakka en Thailand vastgehouden had). Vanaf april dragen de Britten voor het eerst posten over aan de Nederlanders, net op het moment dat het eerste grote overleg met de Republiek plaatsvond. In het jachthuis Sint‑Hubertus op de Hoge Veluwe wordt 10 dagen lang onderhandeld. Evenwel zonder concreet resultaat.
Na de verkiezingen van mei 1946, waarbij Louis Beel een rooms‑rode coalitie leidt, wordt oud‑minister‑president Schermerhorn tot hoofdonderhandelaar voor Indonesië benoemd. In de week dat het eerste schip met dienstplichtigen vertrekt, landt hij in Jakarta als hoofd van een driekoppige Commissie‑Generaal voor gesprekken met de Republiek. Op 14 oktober, na nog geen twee weken onderhandelen, wordt een eerste belangrijke doorbraak bereikt: een voorlopig militair bestand.
In november is de tijd rijp voor formele, diplomatieke onderhandelingen. Die vinden plaats in het lieflijke plaatsje Linggajati. In een oude koloniale villa worden de finale besprekingen tussen Nederland en Indonesië gevoerd. Soekarno en Hatta zelf nemen er bewust niet aan deel – voor de buitenwereld zijn zij nog steeds te aangebrand –, ze logeren in de buurt, tien kilometer zuidelijker, in het stadje Kuningan. Lord Killearn treedt op als voorzitter, aan zijn linkerhand zit de vierkoppige Indonesische delegatie geleid door Sjahrir, aan zijn rechterhand de even grote Nederlandse afvaardiging geleid door Schermerhorn. Over de hoofdlijnen is men het snel eens: Nederland zal het gezag van de Republiek de facto niet alleen op Java, maar ook op Sumatra erkennen. In ruil daarvoor moet de Republiek aanvaarden deel van de ‘Verenigde Staten van Indonesië’ te worden, een federale constructie die naast de Republiek nog twee deelstaten moet omvatten: Borneo (het op twee na grootste eiland ter wereld) en de Groote Oost (alle andere eilanden van de Buitengewesten). Die federale constructie zal op haar beurt deel uitmaken van de Nederlands‑Indonesische Unie, onder leiding van de Kroon. De Unie zal naast de Verenigde Staten van Indonesië nog het Koninkrijk der Nederlanden omvatten, dat uit Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen bestaat. Het is een ingewikkeld compromis. Maar op 15 november 1946 wordt het document in de woonkamer van Sjahrir in Jakarta geparafeerd, in afwachting van de officiële ondertekening. Soekarno, Hatta en Sjahrir – toch nog steeds respectievelijk president, vicepresident en premier van de Republiek – gaan loyaal aan de slag om hun achterban te overtuigen van de deugdelijkheid van het akkoord. Ze houden radiotoespraken waarbij ze hun volle politieke gewicht in de schaal werpen. Om het aan de man te brengen zegt Hatta dat het een ‘springplank’ is naar meer en omschrijft Sjahrir het ‘slechts als een fase’ in de strijd naar zelfstandigheid.
In Nederland stuit het akkoord op groot verzet. Meteen begint men het akkoord te behangen met allerlei randvoorwaarden. Soekarno beschouwt deze als een aanranding van de oorspronkelijke overeenkomst. De argwaan tussen beide partijen neemt toe. Nederland besluit tot een marineblokkade. Daarop besluit de Republiek tot een voedselblokkade en weigert ze om de Nederlandse enclaves nog te bevoorraden.
Nog desastreuzer voor het wederzijdse vertrouwen is wat er zich in de Buitengewesten afspeelt. De kern van Linggajati is dat Java en Sumatra voor Nederland in de praktijk ‘verloren’ waren, maar dat de rest van de archipel nog rustig en dociel bleef. Om Linggajati te doen slagen moeten de Buitengewesten absoluut in het gareel blijven lopen. Dat lijkt veel moeilijker dan gedacht. Nog lastiger wordt het wanneer Javaanse pemoeda’s de troepen in de Buitengewesten gaan versterken. Ondanks de scheepsblokkade slagen sommigen erin andere eilanden te bereiken.
Wanneer het geweld in Zuid‑Sulawesi onbeheersbaar wordt, zendt legercommandant Spoor, Raymond Westerling erop af – zonder precieze taakomschrijving. Hoe kan een eenheid van zo’n honderdtwintig man, bestaande uit dertig Nederlanders naast ruim negentig Ambonezen en Menadonezen, rust en orde brengen in een kustgebied van meer dan driehonderd kilometer lang, terwijl de Britten meer dan 20.000 soldaten nodig hadden gehad om slechts één stad te pacificeren? Het antwoord is simpel: door de methode‑Westerling. Standrechtelijke executies in het openbaar zijn volgens hem ‘de enige mogelijkheid om Zuid‑Celebes, met een minimumaantal doden, op een efficiënte, duurzame en vooral moreel verantwoorde manier te pacificeren’. Bijna drie maanden lang zaait Westerling en zijn troepen terreur in heel Zuid‑Sulawesi. Er vallen tussen de 3500 en 6500 doden, van wie Westerling er naar eigen zeggen 563 voor zijn rekening had genomen.
Het leek nooit te gaan gebeuren, maar op 25 maart 1947 is het zover : In Batavia wordt het akkoord van Linggajati eindelijk officieel ondertekend, vier maanden nadat het was geparafeerd. Na het Nederlandse parlement is nu ook het Indonesische parlement overstag gegaan. Maar het akkoord wordt meteen geschonden langs beide kanten. In Nederland neemt de argwaan jegens het akkoord zelfs volstrekt krankzinnige vormen aan. Oud‑premier Gerbrandy, een man die nooit in Nederlands‑Indië was geweest, houdt niet alleen vlammende tirades op de radio, richt niet alleen smeekschriften tot regering en koningin en zet niet alleen grootschalige petities op voor het behoud van de rijkseenheid, nee, in overleg met de conservatieve hoogleraar Gerretson in Utrecht vat hij in alle ernst het plan op tot niets minder dan een staatsgreep!
Begin mei trekt minister‑president Beel zelf enkele weken naar Indonesië, om te tonen dat het hem ernst is. Het is de allereerste keer dat een Nederlandse regeringsleider in functie de kolonie bezoekt. Na afloop van het ministerieel bezoek krijgt de Republiek op 27 mei 1947 een ‘ultimatieve nota’. Die tekst somt de Nederlandse voorwaarden op voor de overgangsperiode die ten vroegste op 1 januari 1949 zal aflopen: Nederland blijft op papier de soevereine machthebber, de Republiek heerst in de praktijk op Java en Sumatra, maar moet haar grenzen openstellen (zodat Nederlandse ondernemers veilig naar hun plantages kunnen), het bestuur zal in handen van een interim‑regering komen en geleid worden door een vertegenwoordiger van de Kroon. De Nederlandse en Republikeinse legers moeten ‘politionele samenwerking’ nastreven en versmelten tot een gendarmerie en de Republiek moet zich uit zowel de Buitengewesten als het buitenland terugtrekken. De Republiek krijgt twee weken de tijd om op dit ultimatum te reageren. In de Nederlandse ministerraad wordt inmiddels afgesproken dat bij een ‘onbevredigende beantwoording’ een militaire actie niet uitgesloten moet worden.
De Republiek, nog steeds vertegenwoordigd door premier Sjahrir, blijkt op 7 juni bereid een heel eind mee te gaan in de voorstellen, maar de toon van zijn antwoord is verwijtend en misnoegd. Inhoudelijk is hij het eens met de geplande overgangsregering en de economische openstelling, maar niet met de gemeenschappelijke gendarmerie en het opheffen van de eigen diplomatie. Op 19 juni, onder dreigend oorlogsgevaar, verklaart hij zich zelfs akkoord met de Nederlandse soevereiniteit tijdens de overgangsperiode en de terugkeer van een vertegenwoordiger van de Kroon. Die verregaande concessie zorgt voor zo’n grote ontstentenis in het Republikeinse kamp – bij de legertop, bij de nationalistische en islamitische partijen, zelfs binnen zijn eigen partij – dat zijn regering valt en zijn premierschap is afgelopen. Daarmee verliest Nederland één van zijn beste pionnen op het diplomatieke schaakbord.
De militaire optie, wordt zo langzamerhand de enige mogelijkheid. Zelfs een gematigde figuur als Luitenant‑gouverneur‑generaal Van Mook raakt zo ontstemd over het aanhoudend gemarchandeer van de Republiek dat hij op verzoek van de regering‑Beel een bescheiden militaire aanval op 30 juni voorbereidt – niet om de Republiek te vernietigen, maar om een flinke tik uit te delen. Enkele dagen voor het zover is komt de Amerikaanse consul‑generaal Foote als een deus ex machina tussenbeide: het State Departement wil een grote som ter beschikking stellen om Indonesië erbovenop te helpen, als de Nederlandse en Republikeinse regering samenwerken. Maar zelfs dat mag niet baten. Van Mook schrijft een rechtstreekse brief aan Soekarno met een aantal minimum-eisen. Soekarno gaat er niet op in. Hij gokt dat een Nederlands offensief internationaal slecht zou vallen en de Republiek voordeel kan opleveren. Er rest Van Mook daarom niets anders dan op 17 juli 1947 het akkoord van Linggajati ongeldig te verklaren: Nederland is er niet langer door gebonden.
Drie dagen later begint de Eerste Politionele Actie. De wereld kijkt verbijsterd naar de Nederlandse militaire agressie. Op 31 juli 1947 komt de VN veiligheidsraad bijeen op Long Island bij New York City. Op 1 augustus 1947, tien dagen na het uitbreken van de Eerste Politionele Actie, wordt resolutie 27 aangenomen. De tekst is kort en krachtig: beide partijen worden opgeroepen ‘om (a) de vijandelijkheden onmiddellijk te staken en (b) hun geschil via arbitrage of andere vreedzame middelen op te lossen en de Veiligheidsraad van de vooruitgang op de hoogte te houden’. Die korte tekst is een mijlpaal in de geschiedenis van de naoorlogse diplomatie: voor het eerst roept de vn op tot een staakt‑het‑vuren en krijgen ze jurisdictie over een lopend conflict. Het koloniale vraagstuk is wereldpolitiek geworden.
