Vlaanderen boven!Kunst & Cultuur

Edina Szvoren, De hondenschool, De Geus
Van Edina Szvoren heeft u mogelijk nog nooit gehoord, en daarom vertel ik graag dat zij met het nu in het Nederlands vertaalde 'De hondenschool' in 2015 de EU-literatuurprijs won. Nu heeft u van onderhavige bekroning misschien óók nog nooit vernomen, dus wellicht helpt het als ik zeg dat onze eigen Peter Terrin diezelfde prijs eveneens een keer in de wacht heeft gesleept, en dit met zijn roman 'De bewaker'.
Anders dan Terrin, echter, is Szvoren ter wereld gekomen in Boedapest, meer bepaald in 1974, en geeft zij les aan het Béla Bartók-conservatorium. Het Béla Bartók-conservatorium, jazeker – maar in weerwil van wat je op basis hiervan zou kunnen hopen, wordt haar proza bepaald niet gekenmerkt door een uitgesproken muzikaliteit. Szvoren laat er van bij de eerste zinnen van haar verhalenbundel – haar tweede boek – geen misverstand over bestaan dat zij in stilistisch opzicht tot de school van de soberte, de kaalte, het zuinige, het bewust onmelodieuze dient te worden gerekend: ‘’s Middags regende het. We keken door het raam van de eetzaal naar buiten alsof we buitengesloten waren. Terwijl wij in de meerderheid waren: met z’n vijfentwintigen, en binnen.’

Nu past deze enigszins onbeholpen aandoende schriftuur gelukkig wel in de mond van Szvorens protagonisten, die immers heel vaak en zelfs meestal kinderen zijn, en nu wordt deze staccatoschrijfstijl bovendien bijwijlen gecompenseerd door een spits observatietje hier, en een niet-ongeestige formulering of pientere associatie daar, bijvoorbeeld: ‘Vaders vrouw was namelijk in het kraambed gestorven – ze was niet gestorven, ze had het leven verloren.’ Of een verhaal begint als volgt: ‘Goedemorgen. Waarom zouden precies zeven dagen bij elkaar moeten horen, vraag ik me af.’
Toch is het juist dit soort van trouvailles dat al te zeer getuigt van Szvorens schrijfplezier en daardoor de geloofwaardigheid van haar woordvoersters soms in de weg staat. Doorgedreven paradoxenspielerei à la ‘Het zou goed zijn als ze boos op me zou worden, want dan zou ze me vergeven. Ik hou van haar en ik ben bang voor haar. Ik ben bang voor haar omdat er niets angstaanjagends aan haar is. Ik ben bang dat ze angstaanjagend zal worden’ krijgt sowieso na verloop van tijd iets vermoeiends, natuurlijk, al moet tezelfdertijd worden gezegd dat de overgevoelige misantropie waar de kinderen in 'De hondenschool' aan plegen te lijden in sommige verhalen wel degelijk aangrijpt. Niet alleen de kinderen, trouwens, gaan pijnlijk onder het leven gebukt: ze hebben het hoegenaamd van geen vreemden. De moeder van het bange meisje, bijvoorbeeld, kiest ervoor niet te werken, en dit omdat ze vreest ontslagen te zullen worden. Omtrent een andere moeder in een ander verhaal luidt het dat wanneer zij bang is, haar huid naar tomaten begint te rieken, en dan zwijgen we nog over de moeder in wéér een andere vertelling die aan medicijnen verslaafd is en met haar rolstoel het handje van haar ene dochtertje kapot heeft gereden. Het ‘drama van het gezinsleven’, waarvan de achterflap gewag maakt, wordt in De hondenschool inderdaad uit-en-te-na uit de doeken gedaan, dat is wel het minste wat je kan zeggen…
Het ontbreekt de verhalen aan spanningsboog en reliëf.
Op haar beste momenten weet Szvoren in haar verhalen eenzelfde soort van beklemming te genereren als Peter Terrin in 'De bewaker', en hier en daar lijken haar alinea’s op de gedichten van Delphine Lecompte: ‘De dierenarts was aangeschoten. In zijn dokterstas had hij injectiespuiten, verband en inferieure marihuana zitten. Ik hoorde hoe hij schunnigheden in het kraakbeenloze, genetisch gemankeerde oor van mevrouw Lia fluisterde.’
Maar om blijvend te kunnen boeien, ontbreekt het de verhalen van Szvoren helaas aan spanningsboog en reliëf, en zijn we beter af met Peter en Delphine zelf.
Christophe Vekeman
'De hondenschool' van Edina Szvoren is verschenen bij De Geus
Uit het Hongaars vertaald door Frans van Nes